Sommige ogen zien meer dan normaal, bijvoorbeeld 1.2 (120%) of 1.6 (160%).

Een oog dat minder ziet dan normaal ziet bijvoorbeeld 0.8 (80%), 0.6 (60%), 0.5 (50%), 0.4 (40%), 0.3 (30%), 0.2 (20%), 0.1 (10%) of 0,05 (5%).

De grootste letter op de letterkaart wordt nog gezien als iemand 0.05 kan zien.

Patiënten die minder zien dan 0.05 kunnen deze grootste letter op de letterkaart niet meer waarnemen. Er moet dan overgegaan worden op vingers tellen.

Als de grootste letter niet kan worden onderscheiden, kan de gezichtsscherpte worden onderzocht door vingers te laten tellen van een opgestoken hand.

Een waarnemer met een 'normale' visus kan op 60 meter afstand nog vingers onderscheiden. De visus wordt dan ook uitgedrukt in 'zestigste (../60)'.

 

De patiënt wordt gevraagd op welke afstand hij de vingers van de onderzoeker nog kan zien. Bijvoorbeeld als een patiënt de vingers kan tellen op maximaal 2 meter afstand dan wordt de visus 2/60. De visus kan liggen tussen 1/60 en 5/60 (immers bij een visus van 6/60 zou de patiënt de letterkaart op 6 meter weer kunnen lezen).

Als de visus zo laag is, dat geen vingers kunnen worden geteld, kan de gezichtsscherpte worden bepaald door het waarnemen van handbewegingen. Normaliter wordt men geacht handbewegingen te kunnen onderscheiden op 300 meter afstand. De visus wordt dan ook uitgedrukt in 'driehonderste (../300)'.

De patiënt wordt gevraagd op welke afstand hij de handenbewegingen van de onderzoeker nog kan zien. Bijvoorbeeld als een patiënt de handbewegingen kan zien op maximaal 4 meter afstand dan wordt de visus 4/300. De visus kan liggen tussen 1/300 en 5/300. Een patiënt met 5/300 (=1/60) zal waarschijnlijk ook de vingers op 1 meter weer kunnen waarnemen.

Is het gezichtsvermogen zo slecht dat ook handbewegingen niet kunnen worden waargenomen, kan worden nagegaan of de patiënt een lampje (penlight of oogspiegel) al dan niet ziet. Er zijn dan drie mogelijkheden:

De patiënt ziet het lampje en geeft correct de richting aan van waaruit het schijnt. Men spreekt dan van een "positieve lichtperceptie met goede projectie".

De patiënt ziet het lampje, maar geeft de richting van waaruit het schijnt niet correct aan. Men spreekt dan van een "positieve lichtperceptie met een foutieve projectie".

De patiënt ziet het lampje niet. Er is sprake van een "negatieve licht perceptie" of amaurosis. Het oog is blind, ook wel "coecus" genoemd.

Het optimaliseren van de visus

Indien de visus lager is dan 1.0, wordt eerst geprobeerd de visus te verbeteren met voorzet-glaasjes met verschillende sterkten (brillenglaasjes). Dit noemen we "refractioneren". Een oog dat een correctie (bril, lenzen) nodig heeft om optimaal te kunnen zien, heeft een refractie afwijking. Dit houdt in dat bij één of beide ogen een bepaalde fout zit in het brekingssysteem. De optimale visus kan, ook met bril of lenzen, lager zijn dan 1.0 (100%). Meestal komt dit doordat er een oogziekte aanwezig is.

De onderzoeker kan proberen of visusverbetering kan worden bereikt met behulp van een stenopeïsche opening, dit zijn 1 of meerdere kleine gaatjes van 1 mm doorsnede in een (metalen) plaatje.

De patiënt kijkt dan door de gaatjes naar de letterkaart. Deze test helpt de oogarts om een diagnose te stellen.Door de kunstmatige diafragmawerking van de kleine gaatjes wordt de scherptediepte vergroot (de sferische en de chromatische aberratie van de binnenvallende lichtstralen worden weggenomen). Indien met een stenopeïsche opening een visusverbetering wordt bereikt, kan dit betekenen dat de brilmeting niet (of niet goed) is uitgevoerd, of dat er bepaalde oogziekten aanwezig zijn (bijvoorbeeld staar).

Men kijkt dan langs de lenstroebelingen heen. Op deze wijze kan een brekingsafwijking van een visusbedreigende oogafwijking onderscheiden worden.

De leesvisus

De leesvisus kan worden bepaald met een speciale letterkaart voor korte afstand, of met iedere andere leestekst die voorhanden is (telefoonboek, spoorboekje, krant, ponskaartje). Na de leeftijd van ongeveer 45 jaar wordt ook de sterkte van het leesdeel van de bril bepaald. In de bril wordt dan het leesdeel geslepen. Men kan kiezen uit een aparte leesbril, een bifocale bril of een multifocale bril.

Brilmeting

De oogarts heeft de visus nodig om een diagnose te stellen: is er sprake van een refractie-afwijking (bril) of van een oogziekte? Dit noemen we een "diagnostische refractie".

Deze meting wordt niet tot in details bepaald. De opticien zorgt voor de uiteindelijke, optimale brilmeting. Het leesdeel van de bril (leesadditie) wordt ook bepaald door de opticiën of optometrist. De soort bril (mono/bi/multi-focaal etc) moet u overleggen met de opticiën/optometrist.

Kortom, de oogarts meet wel de visus en refractie om een diagnose te stellen, maar doet geen optimale meting voor de bril zelf. Soms krijgt u een briladvies mee van de oogarts, echter dit briladvies zal altijd gevolgd worden door na-refractie door uw opticiën of optometrist, die de eindverantwoordelijkheid heeft voor het afgeleverde hulpmiddel.

De Lairessestraat 59   1071 NT   Amsterdam   020-679 71 55   omca@me.com   www.omca.nl

Onderzoek

Bepaling van de gezichtsscherpte is belangrijk bij elk oogheelkundig onderzoek.

De oogheelkundige term voor gezichtsscherpte is de "visus". De visus wordt van elk oog afzonderlijk, zonder of met eventuele correctie (bril, contactlens), onderzocht. De Utrechtse hoogleraar Snellen (1862) stelde dat een oog met een 'normale' visus welomschreven details moet kunnen onderscheiden in zwarte figuren op een witte achtergrond.  De visus in Nederland wordt bepaald volgens Snellen.

De letterkaart voor veraf zien wordt meestal op een afstand van 6 meter geplaatst, op een goed verlichte plaats. Dit is de reden dat een oogartsenkamer zo'n 6 meter lang is. De visus wordt dan uitgedrukt in een getal. Een gemiddeld oog ziet 1.0 (100%).

De Snellenkaart is een hulpmiddel waarmee op eenvoudige wijze de visus kan worden bepaald in een oogmeting. De Snellenkaart is ontwikkeld door de Nederlandse oogarts Herman Snellen.

Als bijvoorbeeld op een afstand van 6 meter de referentieletters voor 6 meter gelezen kunnen worden, dan is de visus in ieder geval gelijk aan 1. Kan iemand nog kleinere letters lezen dan is de visus groter dan 1. 1,5 komt wel voor bij jonge gezonde mensen.

Er bestaan verschillende versies van de kaart, namelijk die met gebruik van negen en een met tien verschillende letters. Het meest wordt de hiernaast afgebeelde met negen letters gebruikt.

Behalve de variant met letters bestaan er ook Snellenkaarten met symbolen voor kinderen die nog niet kunnen lezen, en Snellenkaarten met de letter "E" in alle mogelijke standen.