Spleetlamp onderzoek vindt plaats door een binoculaire microscoop gekoppeld aan een sterke verlichtingsbron die een spleetvormige lichtbundel produceert, waardoor een optische doorsnede van het voorste oogsegment ontstaat.
Met de spleetlamp kunnen in principe alle onderdelen van het oog onderzocht worden, al ligt het toepassingsgebied vooral in het gedetailleerd beoordelen van het voorste segment van het oog: oogleden, conjunctiva, cornea, voorste oogkamer, iris en pupil, lens, voorste glasvochtmembraan en het glasvocht.
Uitwendige inspectie van het oog kan ook macroscopisch met het blote oog, een vergrotende lens en focale belichting worden uitgevoerd.
Spleetlamponderzoek is echter veel accurater en veelzijdiger, en de spleetlamp is daarmee een van de belangrijkste instrumenten in het standaard oogheelkundig onderzoek van de oogarts.
De lichtstraal van de spleetlamp kan ingesteld worden van een zeer fijne bundel tot een volledige cirkel. Afhankelijk van de instelling (hoek, vergroting, hoogte en breedte van de bundel) ontstaat er een gefocuste (smalle of bredere) parallelle lichtbundel, een diafragmaverlichting of een meer diffuse verlichting.
Het weefsel dat door een smalle bundel (maximale bundelhoogte, beperkte bundelbreedte) wordt belicht, noemt men de optische doorsnede (schijf of coupe, afhankelijk van de spleetbreedte), en vertegenwoordigt een ‘biopsie’ door de verschillende optische media heen, waardoor een nauwkeurige diepte-inschatting kan worden gemaakt.
De spleetlamp laat bijvoorbeeld toe een onderscheid te maken tussen de verschillende lagen van de cornea (epitheel, stroma, endotheel), met elk een verschillende optische densiteit.
De optische dichtheid en andere structuurwijzigingen kunnen zeer nauwkeurig worden gelokaliseerd en beoordeeld.
Met de spleetlamp vernauwd tot een heel smalle (1-punt) lichtstraal kan de densiteit van het voorkamervocht beoordeeld worden. Bij een normale persoon is de voorkamer helder en optisch leeg, en reflecteert de lichtbundel niet.
Bij verhoogde eiwitinhoud of aanwezigheid van cellen wordt de lichtbundel wel zichtbaar als een soort gloed of flikkering (Tyndall-fenomeen).
Vroegtijdige veranderingen bij trauma en (intraoculaire) inflammatie, vaak nog niet zichtbaar bij normale belichting en macroscopische beoordeling, worden dan duidelijk zichtbaar.
Ook een diafragmaverlichting of kegelvorm (lichtbundel 2 tot 3 mm breed en hoog) kan gebruikt worden bij de beoordeling van de helderheid van de voorste oogkamer (in een volledig verduisterde onderzoekskamer).Wordt de lichtstraal ingesteld op een volledige cirkel, dan krijgt men een diffuse verspreide belichting, wat vooral gebruikt wordt om een globale impressie van het vooraanzicht van het oog te krijgen (oogleden en adnexa).
Bij directe belichting wordt de lichtbundel gericht op het te onderzoeken object.
Bij indirecte verlichting of regrediënt licht wordt de lichtbundel gedecentreerd ten opzichte van de focus van de microscoop, waardoor de focus niet rechtstreeks wordt verlicht, maar wel door het licht dat wordt teruggekaatst. Dit is vooral van belang bij het bestuderen van de achterzijde van de cornea.
De Lairessestraat 59 1071 NT Amsterdam 020-679 71 55 omca@me.com www.omca.nl
Oogziekenhuis OMC Amsterdam
Amsterdam Eye Hospital
De Lairessestraat 59 1071 NT Amsterdam 020-679 71 55 omca@me.com www.omca.nl
Amsterdam
Amsterdam Eye Hospital
Oogziekenhuis Amsterdam