Oogziekenhuis OMC Amsterdam

Amsterdam Eye Hospital

De Lairessestraat 59   1071 NT   Amsterdam   020-679 71 55   omca@me.com   www.omca.nl

De Lairessestraat 59   1071 NT   Amsterdam   020-679 71 55   omca@me.com   www.omca.nl

http://www.kennislink.nl/publicaties/pas-op-met-ooglaseren

Pas op met ooglaseren

Tom van den Berg van het bij het AMC gevestigde Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen (NIN) was vijf jaar geleden zo’n onderzoeker die al zijn tijd in het lab spendeert. Tegenwoordig reist hij de hele wereld rond om lezingen te geven over de strooilichtmeter, een apparaat dat hij bedacht en ontwikkelde samen met natuurkundig ingenieurs Luuk Franssen en Joris Coppens.
 

Verstrooiing van licht

Het apparaat meet de verstrooiing van het licht dat onder andere via het hoornvlies en de ooglens op het netvlies valt. In het ideale geval wordt het licht uitgaande van een puntvormige lichtbron weer tot een punt op het netvlies geconcentreerd, en zie je daadwerkelijk datgene waar je naar kijkt. Naarmate je ouder wordt en ook bij bepaalde aandoeningen, zoals staar, wordt die punt een vlekje. Mensen gaan dan een stralenkrans om lichtbronnen heen zien, die het zicht behoorlijk kan belemmeren. Gelaatsuitdrukkingen zijn niet goed meer te ontwaren, en in het ergste geval kunnen tijdens het autorijden de zon of de koplampen van tegenliggers het zicht op een gevaarlijke kruising benemen.

“We wisten dat het effect bestond, maar we konden er geen getal op plakken”, vertelt Van den Berg. Tot in 2005 zijn geesteskind, ‘C-Quant’ gedoopt, op de markt kwam. De betere oogcentra en oogonderzoekers beschikken inmiddels over een exemplaar, al ziet Van den Berg het liever in de standaarduitrusting van de oogarts. “Niet omdat ik aandelen zou hebben in het bedrijf dat het apparaat produceert - want die heb ik niet - maar omdat het meten van de gezichtsscherpte alleen onvoldoende is. Zo kunnen mensen prima in de verte zien en toch moeite hebben met autorijden vanwege die hinderlijke lichtverstrooiing.”

Niet altijd succesvol

Hoe belangrijk de lichtverstrooiing is, blijkt uit de allereerste analyses van een groot onderzoek dat afgelopen jaar plaatsvond. Bij patiënten die een staaroperatie hadden ondergaan, werden de gezichtsscherpte en het strooilicht gemeten.

Daarnaast vroegen de onderzoekers hen hoeveel last hun ogen hen nog bezorgden in het dagelijks leven: waren ze bijvoorbeeld nog in staat om de krant te lezen of auto te rijden? Vervolgens gingen de researchers na in hoeverre strooilicht en gezichtsscherpte van belang waren voor deze subjectieve beleving van het gezichtsvermogen. Van den Berg: “Beide bleken even belangrijk. Een goed argument dus om alletwee de zaken te meten.”

In het AMC wordt momenteel uitgezocht wie baat heeft bij een staaroperatie, waarbij de lens wordt vervangen door een kunststof exemplaar.

“Het komt namelijk voor dat mensen na de ingreep niet helemaal tevreden zijn over het eindresultaat”, verduidelijkt Van den Berg. “We weten inmiddels dat als je een heel goede strooilichtwaarde hebt, je er op achteruit gaat door zo’n operatie. Daar weegt de verbetering van de gezichtsscherpte niet altijd tegenop.”

Van den Berg en zijn collega’s vermoeden dat dit ook een van de redenen is waarom ooglaseren, ofwel refractieve chirurgie, niet altijd succesvol is. Bij deze ingreep wordt meestal het bolle hoornvlies wat vlakker gemaakt door met de laser een stukje van de voorkant af te slijpen.

“We dachten dat zo’n ingreep alleen maar negatieve effecten kan hebben”, vertelt de onderzoeker. “Het hoornvlies moet namelijk kraakhelder zijn. Door het laseren beschadig je het, en dan kan het wit uitslaan. In vaktermen noemen we dat haze. Haze vergroot de verstrooiing.”

Contactlenzen

Samen met een ooglaserkliniek in Driebergen en de afdeling Oogheelkunde van het AMC evalueerde Van den Berg het resultaat van 239 oogbehandelingen. Er werd vlak voor de ingreep een strooilichtmeting gedaan, die drie maanden na de operatie werd herhaald. Bij meer dan de helft van de ogen trad een verbetering op in de lichtverstrooiing. In slechts zeven procent van de gevallen verslechterde de situatie significant.

Een onverwacht resultaat. Van den Berg: “We geloofden het eerst niet. Dit druiste tegen al onze verwachtingen in. Om te kijken of er geen domme fouten waren gemaakt, voerden we allerlei extra controles uit, maar de resultaten bleven overeind.” Het artikel verscheen in het Journal of Cataract and Refractive Surgery, waarin de onderzoekers ook mogelijke verklaringen aandroegen voor de verrassende uitkomst

Mensen laten hun ogen niet alleen laseren om van een bril af te komen, maar ook omdat ze contactlenzen niet of moeilijk verdragen. Mensen met contactlenzen hebben een verhoogde lichtverstrooiing. Dat kan wellicht een deel van de verbetering verklaren.

De eerste theorie luidt dat je met laseren de weg verkort die het licht door het oog moet afleggen. Je maakt het hoornvlies immers dunner. Dan is er ook sprake van minder verstrooiing. Maar dat kan nooit alle positieve resultaten verklaren.

“Contactlenzen kunnen eveneens een rol spelen”, stelt Van den Berg. “Mensen laten hun ogen niet alleen laseren om van hun bril af te komen, maar ook omdat ze contactlenzen moeilijk of niet kunnen verdragen.”

Inmiddels hebben drie studies aanwijzingen opgeleverd dat dit idee klopt, waaronder een onderzoek dat eind maart op het jaarcongres van het Nederlands Oogheelkundig Genootschap (NOG) werd gepresenteerd.

Mensen met contactlenzen blijken namelijk een verhoogde lichtverstrooiing te hebben. Een gedeelte van dit effect blijft achter als ze de lenzen niet meer dragen. Van den Berg: "Waarschijnlijk neemt het langzaam af, maar daar weten we nog onvoldoende van. Aangezien patiënten voor de ingreep hun lenzen regelmatig gebruiken en ze daarna niet meer in hoeven te doen, kan dat een vertekend beeld opleveren. Van den Berg: “Contactlenzen zijn wellicht voor een deel verantwoordelijk voor de verbetering die wij hebben gemeten. Hoe groot dat deel is, moeten we verder onderzoeken.”

 

Kwaliteit ooglasercentrum

Er drong zich nog een vraag op bij de onderzoekers: hoe belangrijk is de kwaliteit van het ooglasercentrum voor de resultaten van hun studies?

“We werken alleen samen met wetenschappelijke centra waar het laseren met allerlei kwaliteitsborgingen plaatsvindt en waar hoge eisen aan de ingreep gesteld worden. Zijn die resultaten wel representatief voor het hele veld van de refractieve chirurgie?

En dan bedoel ik niet alleen de Nederlandse ooglaserklinieken, maar ook die in Turkije en Venezuela, waarvoor je een vakantiereis met oogcorrectie kunt boeken.”

 

Daarom deden Van den Berg en zijn collega’s onlangs een studie bij een militair keuringscentrum in Brussel, waar grote aantallen mensen regelmatig op zaken als gezichtsscherpte gecontroleerd worden. Sommige militairen mogen geen bril dragen, dus laten degenen die toch het leger in willen hun ogen laseren.

Zo kregen de onderzoekers een doorsnede van de klinieken waar de gemiddelde patiënt zijn ooglaserbehandeling ondergaat. Dat had ook zijn weerslag op de resultaten:

“Je zag meer personen bij wie de lichtverstrooiing verslechterde na de ingreep. Het waren er bijna twee keer zo veel als bij onze eerste studie”, vertelt Van den Berg, die de resultaten ook op het NOG-congres bekendmaakte.

Bij een niet te verwaarlozen deel van de patiënten verslechtert de lichtverstrooiing na een ooglaserbehandeling. Gevolg: nog steeds een slecht zicht.

Nog steeds slecht zicht na de laser

Maar moet je nu wel of niet je ogen laten laseren?

Hoe groot is de kans dat de ingreep niet de verbetering brengt die je had gehoopt, of dat er zelfs een verslechtering optreedt?

Van den Berg: “Een niet te verwaarlozen deel van de patiënten scoort na de ingreep onder de maat. Negen procent ziet de lichtverstrooiing met een factor 2 toenemen. Twee procent zit op een factor van 3,2, de grens die wij aanhouden voor een staaroperatie.”

“Ooglasercentra moeten mensen daarover informeren. Ze moeten laten weten dat het risico bestaat dat het zicht ’s nachts afneemt, waardoor je niet meer kunt autorijden in het donker. Een goed centrum zegt dat.”

Nee, ooglaserklinieken zijn er niet happig op om een strooilichtmeter aan te schaffen, zegt de onderzoeker. De onderlinge concurrentie is moordend. Waarom zouden ze zoiets dan willen weten?

“Eigenlijk zou je een strooilichtmeting verplicht moeten stellen, als maat voor de kwaliteit van de behandeling”, oppert Van den Berg. “Alleen de dappere centra meten het nu, en dat zijn degene waarmee wij samenwerken.

Wel of geen ooglaser?